woensdag 15 maart 2017

Het gevaar van het lezen van een enkel verhaal: een pleidooi voor crossculture boeken - Chika Unigwe

Ik zou graag beginnen met mijn favoriete gedicht, “De blinde man en de olifant” van John Godfrey Saxe. Dit gedicht illustreert perfect wat ik het gevaar van het lezen van een enkel verhaal noem.

Er waren eens zes man uit Hindostan,
het opdoen van kennis zeer gezind
Ze gingen op zoek naar de olifant
(ook al waren zij allen blind)
met onderzoek zouden zij oordelen naar bevind.

De eerste liep naar de olifant
maar kwam opeens ten val
tegen de brede en stevige flank
en verklaarde meteen aan al:
'loof de heer,
maar de olifant is als een wal.'

De tweede voelde aan een slagtand
en riep: 'hé, maar neen, mijn heer,
wat is immers zo rond en scherp?
Voor mij is duidelijk maar al te zeer.
Dit wonder van een olifant is als een speer.

Nu kwam ook de derde naderbij,
greep bij toeval, als ware het een stang,
de kronkelende slurf,
en sloeg terstond een toon aan van belang:
'Aha,' sprak hij, 'de olifant lijkt erg op een slang.'

Nu stak de vierde gretig zijn handen uit,
en voelde aan de knie,
'Waar dit beest nog het meest op lijkt
is wel duidelijk,' meende die;
'Er kan geen twijfel over zijn
het is een boom die ik hier voor mij zie.'

De vijfde raakte toevallig aan het oor
en zei: 'zelfs als de blik niet tot het daglicht reikt,
Is zonneklaar wat ik hier heb;
wat ik voel is zonder twijfelen geijkt,
Is dat dit wonder van een olifant op een waaier lijkt.'

Nauwelijks nog had de zesde overwogen
waar hij eens beginnen zou,
of hij voelde al de slingerende staart,
zwaaiend gaf deze hem een douw,
'Ik zie het al,' zei de man, 'de olifant is als een touw.'

En aldus zetten de zes uit Hindostan zich aan een debat,
met luide stem en onverveerd,
ieder zei er het zijne van
en liet zich door de ander onbekeerd,
Allen waren weliswaar ten deel in het gelijk,
samen echter hadden zij het verkeerd.

We moesten dit gedicht uit ons hoofd leren in de kleuterschool. Tijdens de opendeurdag droegen we het voor aan onze ouders, wat eigenlijk meer een opdreunen van woorden was, zonder echt te begrijpen wat we zeiden. Het duurde vele jaren en ik moest het gedicht nog vaak herlezen, voor ik het zou appreciëren. Al die jaren las ik andere dingen. Ik moet 7 of 8 jaar oud geweest zijn toen ik mijn eerste boek voor volwassenen kreeg. Ik was een gulzige lezer en had ongeveer elk kinderboek gelezen dat ik kon vastkrijgen – voornamelijk boeken van Europese schrijvers, die alom vertegenwoordigd waren in de huizen van middenklasse kinderen zoals ik: de verhalen van Enyd Blyton, de sprookjes van de Gebroeders Grimm, enzovoort. De cultuur in die werelden kende ik niet, maar de gevoelens en drijfveren van de personages voelden vertrouwd, hoewel het altijd over blanke kinderen ging. En de verhalen eindigden altijd goed. Het boek dat ik nu kreeg, en waarvan ik mij de titel niet herinner, was geen kinderboek met een gelukkig einde. Het was geschreven door een blanke, christelijke evangelist wiens naam ik ook vergeten ben, en het ging over kwesties als kolonisatie, slavernij, ras en zonde.

Het boek ziet een zwarte huidskleur als een vloek. Het zou het teken zijn dat God aanbracht op Kaïn omdat die zijn broer had vermoord. Volgens het boek is de kolonisatie van Afrika niets meer dan de voortdurende straf van God. Het gaat nog verder en wordt nog ontstellender, zeker voor mij op die leeftijd: door de zware zonde van Kaïn zal geen enkele zwarte mens naar de hemel gaan.

Ik ben opgegroeid in een conservatief katholiek gezin. In onze woonkamer hing een gigantische afbeelding van een blonde Jezus met blauwe ogen. In de huizen van mijn vrienden hingen soortgelijke afbeeldingen. Ze varieerden lichtjes qua haarkleur en kleur van de ogen, maar Jezus was altijd en overal onmiskenbaar blank. Net zoals de engelen met hun donzen vleugels lange, zijdezachte haren en een witte huid hebben, en het enige zwarte personage in de bijbel de duivel is. Maar toch had ik altijd geloofd dat er – als ik maar goed leefde – ook voor mij een plekje zou zijn in de hemel. Mijn moeder steunde ons in dit geloof: om haar zeven kinderen op het rechte pad te houden, vertelde ze levendig over de hel. Toen ik las dat ik naar de hel zou gaan, en dan nog voor iets dat ik niet eens zelf gedaan had, kwam dat dus extra hard aan. Ik vond het ongelooflijk oneerlijk, maar voelde me compleet machteloos. Ik twijfelde op geen enkele manier aan de waarheid van het boek. Ik geloofde immers in de autoriteit van het geschreven woord, en daarbij bevestigde het boek wat ik in alle andere boeken gelezen had: de wereld bestond uit blank versus zwart. Blank was iets goeds, iets waar je naar streefde, en zwart was slecht. Mijn lot was bezegeld, wist ik nu. Ik kreeg er nachtmerries van, ik droomde dat de duivel me lachend achterna zat terwijl ik aan hem probeerde te ontsnappen. Na zo’n nachtmerrie was ik zelfs te bang om uit bed te komen. Aan mijn ouders zei ik er niets over. Het had geen zin. Ze zouden me niet kunnen troosten, want overal om me heen zag ik dat het boek gelijk had.

Ik zat op de basisschool toen, en omdat mijn ouders tot de middenklasse behoorden, werd ik naar een goede school gestuurd. In Nigeria, en in andere Afrikaanse landen die gekoloniseerd werden door Groot-Brittannië, betekende een goede school destijds (en misschien nu nog) een school waar je les kreeg in het Engels en waar je niet mocht spreken in je moedertaal. Deed je dat toch, dan werd dat gezien als een grote overtreding. Dat was zo op mijn school, en op vele andere scholen. Nigeria heeft meer dan 350 lokale talen, maar als je er daar één van sprak op school, dan werd je gestraft. Die straffen gingen van het betalen van een boete tot het verplicht overslaan van een maaltijd. Bwesigwe, een Oegandese schrijver, vertelt in een recent artikel over de praktijken in scholen in Oeganda. Als je daar betrapt wordt op het spreken van een moedertaal, moet je de hele dag een zak dragen. Hij schrijft ook hoe je op een bepaalde school een papier op je borst en rug gespeld krijgt als je deze overtreding begaat, met daarop de woorden “Ik ben een moedertaalspreker”. Zo’n leerling wordt dan uitgelachen door zijn medeleerlingen en door de leerkrachten.

Op school, tijdens de lessen sociale wetenschappen, leerden we dat de vrouw van een Britse administrateur ons land ‘Nigeria’ heeft gedoopt. We leerden dat de rivier Niger ontdekt is door de Europese ontdekkingsreiziger Mungo Park. Over de Nigerianen zelf leerden we dat ze als patriotten vochten voor de onafhankelijkheid. Het leek alsof Nigeria pas is beginnen bestaan toen de Engelsen ons in 1849 kwamen koloniseren. Alsof er voor die tijd alleen een grote leegte was. Dat is het gevaar van het lezen van een enkel verhaal. Niets van wat ik las, sprak het idee tegen dat ik ondergeschikt was aan de Duitse familie die in het appartement onder ons woonde. Niets  onderschreef het idee dat ook ik een personage in een boek kon zijn. Volgens een Igbo spreekwoord zullen verhalen van de jacht de jager altijd ophemelen, totdat de leeuwen leren om hun eigen verhalen te vertellen.

Gelukkig was een oudere, wijzere schrijver ondertussen begonnen met het herdenken van alles wat ik altijd vol overtuiging had geloofd. Hij begon zijn gedachten neer te schrijven en de verhalen van de leeuwen te vertellen. Die oudere, wijzere schrijver was Chinua Achebe. Niet lang nadat ik dat verontrustende boek waarvan ik mij de titel niet meer kan herinneren, had gelezen, legde het lot Chinua Achebe’s debuut op mijn pad. Een wereld valt uiteen heette het. Het was in 1958 één van de eerste boeken geschreven door een Afrikaanse auteur die gepubliceerd werden in het Verenigd Koninkrijk.

Een wereld valt uiteen vertelt het verhaal van een samenleving en een gemeenschap die volledig verstoord wordt door de komst van de blanke man.  De hoofdpersoon, Okonkwo, is een strijder, een trotse man, wiens leven geruïneerd wordt wanneer door de komst van de Engelse kolonisten twee samenlevingen botsen. Voor het eerst in mijn leven las ik dat de geschiedenis van mijn voorouders niet begon met de komst van de kolonisten, maar veel verder terugging. Dat ze leefden in een wereld die volledig op zichzelf stond, en die niet ergens anders bevestiging zocht. Voor het eerst las ik over de kolonisatie als over een indringer, en niet over iets waar ik dankbaar voor moest zijn. Achebe schrijft in de roman:

“De blanke man is slim. Hij kwam stil en vredevol met zijn religie. We waren geamuseerd door zijn dwaasheid en lieten toe dat hij bleef.  Nu heeft hij onze broeders voor zich gewonnen, en onze clan kan niet langer als eenheid optreden. Hij heeft een mes op de keel gezet van datgene dat ons samenhield en we zijn uit elkaar gevallen.” (144-5)

Een wereld valt uiteen lezen was als een spirituele ervaring. De kracht die ervan uitging was zo groot, dat ik de geschiedenislessen op school in twijfel begon te trekken. Ik begon in te zien hoe belachelijk het is dat iemand een volk dat al lang bestaat, een naam geeft. Of dat iemand een rivier “ontdekt” die niet alleen al lang bestaat, maar die ook al lang gebruikt wordt door de lokale bevolking. Ik begreep hoe tragisch het is iemand te straffen omdat hij zijn moedertaal spreekt, of me de hemel voor te stellen als een plek waar ik met mijn huidskleur niet in mag. Nu las ik over een wereld waarin ik, met alles wat bij mij hoort, genoeg was.

Er wordt gezegd dat Een wereld valt uiteen een reactie is op Heart of Darkness van Joseph Conrad, een boek waar Achebe onverbiddelijk voor is. In essays en interviews bekritiseert hij het omdat het Afrikanen reduceert tot het verlengde van de vijandige jungle waarin de hoofdpersonages zich bevinden. Ze worden voorgesteld als wilden die hooguit eenlettergrepige woorden uitstoten, als kwaadaardige wezens die fel constrasteren met de Europese goedheid. In een interview uit 1994 met The Paris Review zegt Achebe het volgende:

“Toen ik naar school ging en leerde lezen, kwam ik verhalen tegen over andere volkeren en landen. In een van mijn essays heb ik het over de zaken die me fascineerden. Dat waren vreemde dingen, zo was er iets met een Afrikaanse tovenaar die naar China trok om een lamp te vinden… Maar het fascineerde mij omdat deze dingen ver van mij af stonden. Ze leken me bijna bovenaards, of goddelijk. Toen ik ouder werd, las ik avonturenverhalen waarbij ik niet besefte dat mijn kant de kant van de wilden was. Instinctief koos ik partij voor de blanken. Zij waren oké! Ze waren volmaakt en intelligent. Niet zoals die anderen: die waren dom en lelijk. Geleidelijk aan leerde ik hoe gevaarlijk het is om geen verhalen te hebben die van jou zijn. Toen ik dat besefte, kon ik niet anders dan schrijver worden. Ik moest en zou die historicus zijn…”

Voor Achebe was de verovering en bezetting van Nigeria een onvergeeflijke misdaad. Hij was vastberaden om een rol te spelen bij het rechtzetten van die situatie. Als hij Nigeria niet kon bevrijden vanuit de politiek, dan zou hij haar het gevoel van eigenwaarde teruggeven via verhalen. Hij wou verandering teweeg brengen en hij begreep dat boeken die kracht hebben.

Na Achebe las ik de romans van Emecheta, Flora Nwapa en Martina Nwakoby. Romans bewoond door Afrikanen, verhalen waarvan ik wou dat ik ze had kunnen lezen toen ik ook Blyton en de gebroeders Grimm las.  Dan had ik, terwijl ik volop nieuwe culturen ontdekte, tegelijk het gevoel van zelfwaarde kunnen ontwikkelen dat je krijgt wanneer je jezelf herkent in een personage.

Toen ik naar België verhuisde en begon te schrijven, wou ik een historicus zijn, net als Achebe. Ik wou verhalen vertellen over mijn Afrika, omdat ik geconfronteerd werd met mensen die Afrika als een land zagen. Tegelijk wou ik het gesprek aangaan met andere Afrikanen, die zich misschien konden herkennen in mijn verhalen. Dat blijkt misschien nog het meest uit het eerste boek dat ik publiceerde in België, De Feniks.

Het ‘enkele verhaal’ betwisten is niet genoeg. Meer nog, het is nutteloos als niet tegelijk een waaier aan verhalen gepubliceerd en gelezen wordt. Alleen zo kan er iets veranderen. Vandaar mijn smeekbede voor intercultureel publiceren en intercultureel lezen. Met name jonge lezers geloven in de integriteit van het geschreven woord. Ze geloven dat wat geschreven is, waar is en niet gelogen. Daarom is het belangrijk om hen te laten kennismaken met boeken die hen niet alleen het gevoel geven ergens bij te horen, maar die hen ook personages tonen die verder van hen af staan maar met wie ze toch iets delen – iets algemeen menselijks. Boeken die de wereld openbreken en over culturen, landen en religies heen kijken. Want het is door te lezen, door breed en intercultureel te lezen, dat we de waarheden en vooroordelen die ons zijn aangeleerd in vraag kunnen stellen.

Een van de meest hoopvolle Igbo-spreekwoorden die ik ken, zegt dat de kip die naar voren scharrelt en naar achteren scharrelt, haar kinderen vraagt wat beter is. Het spreekwoord betekent onder meer dat de toekomst belangrijker is dan het verleden (of het heden). Het scharrelen is een vorm van schrijven, en je zou kunnen zeggen dat de kinderen van de kip hun antwoord lezen in haar veelvuldig gescharrel. Om effectief tot een betere toekomst te komen, om tot een wereld te komen waarin iedereen – ongeacht ras, opleiding, seksuele oriëntatie, religie, etniciteit – gerespecteerd wordt, moeten we vandaag de fundamenten leggen. Laten we uitgeverijen aanmoedigen om boeken over ‘anderen’ te publiceren. Laten we onze kinderen boeken aanbieden die over ‘anderen’ gaan. Laten we een generatie opvoeden voor wie empathie iets natuurlijks is. De wereld heeft er nood aan, misschien nu meer dan ooit.

Chika Unigwe is een Nigeriaanse auteur en doctor in de Literatuur. Ze schrijft boeken, kortverhalen en essays. Ze heeft lang in Turnhout gewoond maar woont nu in de VS.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten